Let’s warm up!

Wat is een goede warming up voor een zangles met een groep kinderen?

© Renée Harp 2013 conservatorium van amsterdam, Instrumentalist

Als je met een groep zingt, heb je te maken met verschillende niveaus, belangstellingen, concentratievermogens, leeftijden, karakters etc etc. In de warming up probeer je een sfeer te scheppen, waarin je in de les die op de warming up volgt, zoveel mogelijk kunt bereiken. Allereerst moet je goed formuleren wat je wilt bereiken met de les: een technische vaardigheid eigen maken? Plezier? Verbinding in de groep? Muzikale vaardigheden ontwikkelen? Een combinatie van dit alles? Daarop kun je je warming up afstellen. Omdat je als je zingt, ook allerlei fijne spieren gebruikt, is het raadzaam die spieren op te warmen. Een goede warming up maakt hoofd en lijf klaar voor het werk dat volgt. Dus zowel fysieke oefeningen als mentale oefeningen maken deel uit van een goede warming up.

Als we voor het overzicht de warming up eens opdelen in verschillende segmenten:
1. het kwijtraken van een overmaat aan energie of energie opwekken,
2. concentratie en samenwerking,
3. een fysiek deel voor het losmaken van het lichaam en het kwijtraken van (verkeerde) spierspanning,
4. adem oefeningen,
5. het losmaken en trainen van de stem,
6. het voorbereiden van de les: oefeningen die vooruitlopen op de les die volgt met bijvoorbeeld ritmische, melodische of harmonische oefeningen.

Voor elk van deze segmenten zijn verschillende oefeningen te verzinnen.

Voor segment 1 zijn er allerlei energizers te vinden op internet of in boeken, waarin de kinderen mogen rondrennen in korte spelen, waarbij je hun samenwerking of verantwoording nemen ook nog meeneemt. Gewoonweg rondjes hollen doen ze ook graag, of tikkertje en kat-en-muis etc. Of gewoon lekker springen en dansen.

Voor 2 kun je denken aan staan op je voeten, ogen dicht, de ruimte visualiseren. Weet je wie er naast je staat, hoe het plafond eruitziet, welke schoenen de juf/meester aan heeft? Hoe groot zijn de ramen? Voel je de zon op je schouders? Een andere leuke oefening is om zo onzichtbaar mogelijk het gewicht te verplaatsen van je ene voet op je andere voet, en rondjes te draaien. Maak ze groter, groter en maximaal groot zonder om te vallen, en weer kleiner en kleiner tot je precies in het midden stilstaat.
Ook fijn is het om met je vlakke handen je armen te bekloppen, je benen, buik, billen. Maak tot slot met je vingertoppen een regenbuitje op je schedel. Luister of je de regen op je hoofd hoort ruisen.
Een grappige oefening is een stel kinderen op de grond naast elkaar te laten liggen, en op een kreet van een van hen allemaal tegelijk te laten omrollen. Bijvoorbeeld: “Linksom” en allemaal tegelijk rollen ze linksom. Samenwerken en dan ook nog lekker lachen is een heerlijk begin van een les (zie de foto).

Segment 3 kan allerlei oefeningen bevatten om het lichaam soepel en los te maken. Veel yoga oefeningen zijn bruikbaar: rekken, strekken (lampje aan het plafond uitdraaien, schilderen etc), schudden, dieren nadoen.

Segment 4: eenvoudige oefeningen die de adem losmaken, het uithoudingsvermogen vergroten en het middenrif soepel maken, zoals: hijgen als een hondje, lang uitblazen op een f of s met aandacht voor een stevige en toch gemakkelijke uitademing, het nadoen van een trein (tsj tsj tsj met versnellingen of vertragingen), pssst, ksssst.

Segment 5 moet oefeningen bevatten die de stem losmaken, het kind er aan laat wennen de stem te gebruiken en de grenzen ervan te verkennen (hoog, laag, luid, zacht, snel, langzaam), de stem traint en sterker, soepeler en trefzekerder maakt.Te denken valt dan aan: briezen als een paard, sirene nadoen (glijtonen eerst in vertrouwd bereik en dat uitbreiden omhoog en omlaag), gilletjes en uitroepen gebruiken om de stem te verkennen, grappige teksten of woordspelletjes op diverse toonhoogten en snelheden, gewone stem-oefeningen: lange tonen, loopjes over een terts en kwint, sprongen in drieklanken, zowel legato als staccato uitgevoerd.

Segment 6: In bovenstaande oefeningen kunnen ook melodische, ritmische of tekstuele fragmenten uit de te volgen liedjes worden opgenomen.

In de warming up is tijd en ruimte voor de docent om aanwijzingen te geven over:
de lichaamshouding,
de spanning in het lichaam,
de ontspanning van de buik,
de kaak en het gezicht,
de intonatie,
de precisie van de oefening,
en vooral: de kinderen veel aan te moedigen.

Misschien is er ruimte om de kinderen om beurten iets alleen te laten doen.

Over het algemeen vinden kinderen deze oefeningen in het begin vreemd, maar als ze eraan wennen, vinden ze het prettig dat de warming up vertrouwde elementen bevat. Juist het feit dat er ‘echte’ oefeningen in zitten, maakt dat ze zich serieus genomen voelen!

Zingen met de klas: koud of warm?

Zingen met een klas: koud of warm?

© Renée Harp 2013 conservatorium van amsterdam

Warming up, waarom?
Waarom zou je eigenlijk opwarmen? Je kunt toch ook best zo beginnen, en al doende iets opbouwen? Dat is natuurlijk waar; als je je les zorgvuldig opbouwt, warm je ook op. Toch blijkt een vaste ‘openingsceremonie’ van een les wel goed te werken. Kinderen wennen eraan, en gaan er om vragen. Misschien denk je wel dat zo’n vast programma saai is, maar dat hoeft het niet te zijn. Wel vinden kinderen het prettig als ze herkennen wat je doet en wat je van ze verwacht. Herhaling werkt nu eenmaal (“repetitie”). En binnen een vast patroon kun je door kleine variaties zorgen voor afwisseling.

De opbouw van een warming up
In een warming up kun je van alles ‘opwarmen’, niet alleen de stem. Bijvoorbeeld ook: de hersens, het lichaam, de oren, de adem, de fantasie, de muzikaliteit en de communicatie of samenwerking. Je hebt als muzikant of zanger/es al deze elementen nodig, en de mate waarin ze opwarming en training behoeven is per persoon verschillend. Dat is lastig in een groep, omdat je als docent wil dat er niemand echt buiten de boot valt. In een warming up kunnen ze allemaal de revue passeren zonder dat er lang bij stil gestaan wordt, terwijl je eveneens zou kunnen uitproberen om langer stil te staan bij elementen die in een bepaalde groep extra aandacht vragen. Laten we zeggen dat we een soort harmonica van oefeningen maken die we kunnen uitrekken of samendrukken.

Mogelijke oefeningen
Er zijn ontzettend veel oefeningen te bedenken en te vinden, ook via internet. Hieronder volgen er een paar per onderwerp, met een verwijzing naar literatuur of websites.
Energizers: energizers zijn bedoeld om het energiepeil in een groep omhoog te brengen. Je kunt denken aan renspelletjes (kat-en-muis), springen, jezelf wakkerkloppen van top tot teen, je gezicht en handen masseren.
Dansen op muziek: de leerlingen dansen in een kring, en om beurten mag iemand de dans leiden door een pas of beweging voor te doen. De rest volgt.
Koek-in-de-pan: alle kinderen liggen in een rij (of meerdere rijen van 8 (of meer) kinderen) op de grond. De koekebakker roept: 1 2 3 wentelen links (of rechts)! Alle kinderen in de rij moeten tegelijkertijd eenmaal links omrollen (of rechts).
www.werkvormen.info; ‘Energize / II’, Erwin Tielemans, 22.75 euro bij Bol.com.
Hier vind je ook oefeningen voor communicatie en samenwerking.

Concentratie: na het rondrennen is het handig om de kinderen weer terug bij zichzelf te brengen. Door hun aandacht naar hun lichaam te richten, worden ze rustiger en leren ze contact te maken met hun lijf en te luisteren. Bijvoorbeeld: “sta eens goed op twee voeten, en verplaats je gewicht van je hiel naar je tenen. En weer naar je hielen. Probeer hoe ver je kunt gaan zonder om te vallen. Zoek nu het midden.” En/of: “Verplaats je gewicht van de linkerkant van je voet naar je tenen. Van je tenen naar de rechterkant van je voet. Naar je hielen. Zo draai je een rondje. Draai een paar rondjes achter elkaar en kijk hoe groot je kan draaien zonder om te vallen. Maak het rondje steeds kleiner tot je in het midden staat.” En/of: “Voel je tenen op de grond. Ga met je aandacht naar je linker kleine teen. Voel je je schoen tegen je teen? Ga met je aandacht naar je schouders en probeer voor je te zien hoe recht (of niet) je schouders zijn. “ Hier kun je zelf op varieren.

Concentratie, ruimte, ik en jij: Wandel eens rond in de klas. Als ik klap moet je stilstaan, maar de ruimte moet perfect verdeeld zijn: overal moet iemand staan, en nergens mag een groot gat zijn. Als je dit een paar keer hebt gedaan, laat je de kinderen stil staan en hun ogen sluiten. Zonder hun ogen open te doen, moeten ze nadenken over wie er links van ze staat, wie rechts, wie het verst, wie het dichtstbij. Horen ze elkaars adem? Wie is het stilste? Kunnen ze allemaal geruisloos gaan zitten? Gaan staan? Hierbij kun je 1 leerling vooraan neerzetten met de ogen dicht om te luisteren.
Deze oefening kun je ook varieren: hoeveel mensen zijn er van plaats verwisseld? Etc

Fysieke oefeningen: waarom? Als je zingt ben je je instrument.
Het losschudden van ledematen, op en neer springen, afrollen en oprollen, rekken strekken (even het huis verbouwen: lampjes uit het plafond draaien , muren schilderen etc etc).

Adem: hondje op een hete zomerdag: hijgen. Klein hondje, grote hond etc. Psssssssssst! Trein: sj sj sj sj sj sj. Wie kan het langste zachtjes op een sssss uitademen? Briezen als een paard.
Vocaal: briezen als een paard met geluid en toonhoogte: soort sirene. Sirene zonder briezen: van heeeel laag naar heeeel hoog op een oe of aa. Kleine hoge geluidjes als een piepklein stripfiguurtje. Serieuze zang-oefeningen: op een kwint op verschillende lettergrepen (bij kleintjes kun je een oefeningetje maken op hun naam, bijvoorbeeld: c d e f g f e d c op Noooooooortje, of Lolololololola, of oma etc etc. Ze kunnen zelf aanvullen. Grotere sprongen in een drieklank of drieklank met octaaf op papapa, klinkers, staccato of legato. Legato: mooie toonladders op doremi of klinkers. Dan kun je de stap maken naar een hobbel in een liedje: gek interval of een lange noot, lange zin op 1 adem of moeilijke tekst.

Vocaal muzikaal: samen een liedje maken op losse lettergrepen of klanken. Tonen van elkaar overnemen. Klankvelden maken op diverse klinkers. Het liedje steeds hoger of steeds lager zingen. Zachter/luider. Met kiezen op elkaar (heel erg fout) of met je mond lekker open (heel erg goed).

Dit is een willekeurige greep uit heel veel materiaal. Wie vragen of suggesties heeft, of meer wil, of specifieker: mail gerust.

Legato: plakken en knippen

Legato: een kwestievan knippen en plakken…

© Renée Harp tbv conservatorium van Amsterdam
Februari 2013

Een terugkerende hobbel: legato zingen. Moet je noten verbinden door een flinke glijer te maken? Er zijn talloze pogingen van zangers om te beschrijven wat legato is en hoe je legato moet zingen. Omschrijvingen als ‘een ononderbroken reeks tonen’ of ‘de noten binden’ maken wel iets duidelijk, maar het blijft moeilijk. Ik ga ook een poging doen: niet geschoten, altijd mis.

Legato zingen bestaat uit twee taken:
1. De duur van een noot overbruggen met de stemhebbende medeklinker of klinker. De (mede)klinker laten klinken zolang de noot duurt.

2. De reis van de ene noot naar de andere noot maken op de (mede) klinker.

Voor het eerste geldt, dat we eigenlijk de gesloten lettergrepen moeten openen. In dat geval zingen we op de (uitgerekte) klinker. Dit is de essentie van les 1 in de methode van Nicola Vaccai (1790-1848). Hij visualiseert hoe we in het legato de lettergrepen moeten lezen: in plaats van “man-ca sol-le-ci-ta” zingen we: “ma-nca so-lle-ci-ta”. En in plaats van “an-chor-che” zingen we “a-cho-rche”. Of in het Nederlands: “Am-ster-dam” zou worden: “A-mste-rda-m”… We mikken de laatste medeklinker van de lettergreep naar het begin van de volgende. Daarmee zien we dat we de lettergreep uitzingen op de klinker.

Voor beide taken geldt dat we kunnen blijven zingen op klinkers of op stemhebbende (‘voiced’) medeklinkers zoals de m, n, l, ng, z. Deze sluiten echter de klinkers af zodat het geluid veel nauwer klinkt. Klinkers heten in het Nederlands niet voor niets klinkers: op klinkers klinkt onze stem en kan onze stem gedurende een bepaalde duur klinken.

Om legato te zingen, moeten we dus ook naar de klinkers kijken. Op de klinker van noot naar noot reizen, betekent tevens dat we onze mond in de klinkerstand moeten laten, de kaak niet moeten sluiten onderweg en de tong in de juiste positie moeten laten liggen. De adem neemt de klank mee naar een hogere of lagere noot, niet ons op- en neerbewegen van het strottenhoofd.

We hebben nog een derde klus te klaren:

3. Gedurende het overbruggen van de duur van een noot en de reis naar de volgende moeten we zorgen dat de klank sprankelend (resonant) en in beweging blijft.Dit is misschien het moeilijkste van alles. Want hoe doe je dat? De adem niet vast zetten maar laten bewegen, versnellen en stromen. De kaak ontspannen laten. Wel voldoende luchtdruk geven (‘ademsteun’)… En vooral: toch maar aan de slag met de zangdocent(e) van je keuze…

Wat zullen we doen..?

Wat zullen we doen in de les?

Renée Harp © tbv conservatorium van amsterdam 2012

Het (in)spannende van lesgeven is dat je niet met kant-en-klare recepten uit de voeten kunt. Met een van te voren bedacht opzetje of lesplannetje kun je zorgen dat je de lijn vasthoudt, maar er gebeurt zoveel in een les dat je vaak wilt afwijken van dat plan.

Het kan zijn dat je leerling niet goed reageert op jouw instructies, omdat hij/zij die niet begrijpt. Je zult dan via een andere weg je punt duidelijk moeten maken. Het kan ook zijn dat jouw instructies niet precies genoeg zijn, of in te grote stappen. Je kunt dan creatief zijn met je materie, maar soms loop je gewoon vast.

Soms is een leerling aan zijn/haar taks en zie je dat de concentratie verslapt, zodat het het beste is om de les een andere wending te geven. Soms raakt een leerling gefrustreerd over zichzelf omdat iets niet meteen lukt. Dan sta je voor de keuze: laat je het even rusten en kom je er de volgende les op terug, of breek je door de frustratie heen. Ik houd persoonlijk niet van dat laatste, maar heb bij anderen goede resultaten gezien.

Je leerling brengt ook elementen mee waar je geen invloed op hebt: zorgen over thuis of werk, liefdesverdriet, irritatie over gebeurtenissen, menstruatie, verkoudheid, slecht geslapen…

Als je niet verder kunt of wilt met de technische benadering, dan is er nog genoeg om de les van richting te doen veranderen. Richt je dan op andere aspecten, zoals:

1. Tekst: a. Uitspraak; b. Betekenis; c. Overtuiging; d. Subtekst

2. Dynamiek: verander die per zin of per fragment, per deel van een zin, of binnen één lange noot.

3. Zing zonder tekst alsof je een instrument bespeelt, maak een eigen tekst, of zing nonsense jabbertalk.

4. Frasering , ademhaling en accenten.

5. Emoties: speel met de verschillende emoties van waaruit je het verhaal kunt brengen.

6. Training voor uit het hoofd zingen. Training voor een optreden: uiterlijk en presentatie.

7. Rhetorische invulling (zie column ‘Expressiviteit en zingen’).

8. Huiswerk voorbereiden (zie column ‘Hoe moet ik oefenen?’).

9. Oude liedjes zingen, nieuw lied voorbereiden samen.

Hoe je het ook invult: muziek is beweging….

 

Brommers..?

Brommers – Buzzing: A serious case of non-musicality?

Renée Harp © Conservatorium van Amsterdam DOK 2011

Buzzing: a serious case of non-musicality??
In every class room we will find children (or adults) who don’t sing (the right) pitch. They join the chorus but produce an undefined sound. Because the sound they make resembles ‘buzzing’ we call them ‘buzzers’, or ‘brommers’. Many vocal or music teachers have been puzzled: is buzzing a proof for being not musical?
I have had quite some ‘buzzers’ in my singing school, and have always been able to solve the problem. Buzzing is absolutely not a proof for non-musicality, but of a complex of deficiencies, due to inexperience or education.

Singers – instrumentalists
There is a difference in the way singers learn to develop their ‘instrument’, and the way instrumentalists develop their ability to play their instrument. Also musicality takes another place in the lessons. This is due to some differences:The singer IS his/her instrument
The singer HEARS his/her soundproduction differently: from inside and from outside at the same time.

‘Listening’ and ‘hearing’
‘Listening’ and ‘hearing’, therefore play another role. In general you can say that musicians listen on 4 different levels at the same time:
1. You read music and translate that to ‘sound’: a melody or harmony in your mind.
2. You hear that sound in your mind, and translate it to coordinate actions = play your instrument.
3. You check the sound you create on your instrument with the sound in your mind.You check the sound you create on your instrument and the sound in your mind with the sound other instrumentalists make.
All these imaginations of the sound are external, except for the sound you hear in your mind.
4. For singers there is an extra check needed: You must learn to listen to the sound you make and that you perceive from within and from outside at the same time. (Compare listening to your answeringmachine.) That sound should be associated with the mental image of the song, and checked with the the outside sound of piano or guitar.
Especially this last check seems to be difficult for some singers, mostly children. They either lack the technical skill to produce the right pitch, or they don’t listen to the sound they make, because their attention is outside their bodies, and therefore they sing OUT OF TUNE.

This is the basic problem with the so called buzzers (brommers), who don’t seem to be able to intonate properly. Training: train the way they should listen to themselves, and provide them with the technical skills, basically to do with registers (headvoice/chestvoice).
Out of this follows, that singers train their muscles and quality of sound more than the connection of reading and playing. Reading music is not necessary for good singing with musicality.

Problems for children:
Identification with another timbre; with another octave/register; with unfamiliar motives
They need to feel the vibration of another voice to identify.

Tips for extra intonation hear-training:
Start to sing a familiar song. Sing only the first two words, and continue silently singing inside yourself. Sing outloud the last few words. (Check for the teacher)
Same – different ‘game’: recognize the differences
Same vibration – different vibration: if you sing together, does it flow together or does it wring (prime or second f.e.)
Train songs whole – part – whole

Sing!
For the very little ones I use examples of songs out of:
‘Ik wil alles horen’. Meulenhoff educatief, 56 liedjes uit ‘muziek voor de basisschool’.
‘Over de stroom’. www.christofoor.nl, liedjes voor kinderen van 7-14 jaar.

Zingen met kinderen inhoudelijk (2)

angles of zingen met kinderen inhoudelijk (2)

Renée Harp © Conservatorium van Amsterdam DOK 2011

Some facts:

Length of vocal folds: adults have longer vocals folds than kids. Preferred octave to sing: c’-c”; registers: chest / head (passaggio: around c’)
Teens: girls: air on the voice due to growth larynx; boys: mutation: voice drops an octave as a consequence of growing vocal folds
Length of vocal tract (sound tube): grown ups have a larger tube than kids
Stamina for breathing: kids have less lung capacity, less muscle strength and less mental control

Musical memory increases in age; compare remembering loose words or a phrase; remembering a phrase of which you understand the meaning, or nonsense.
Pitch perception: high low
Sound colour in different instruments

The role of singing in playing an instrument:
Suzuki: “Learning music is like learning a language. How does a 2 year old learn a language? Imitation: I repeat the sound mother makes, she doesn’t react, I try again. She reacts but not in the way I want, I try again. Now she reacts with the wished for thing (drink f.e.) -> I found the right word for what I desire. Imitation – reaction

What does singing do?
You train your physical feeling for a melody: higher notes require a bit more energy in your body, more tension in the vocal folds.
You hear the song you have to transmit to grasping the strings or keys. You can check by hearing it halfway outside your mind instead of completely outside your mind.
You can feel:
Phrasing, connection, legato
Breathing, timing of breathing, anticipation of breathing
Meaning, expression (text), rhythm
Intonation, hitting of the right pitch
Memory of a melodic fragment, dynamics
You don’t need complicated grepen on your instrument to be able to produce the song asked.

Problems for children:
Identification with another timbre; with another octave/register; with unfamiliar motives
They need to feel the vibration of another voice to identify.

 

Zingen met kinderen algemeen (1)

Zingen met kinderen algemeen (1)

DOK 2010 Renée Harp Conservatorium van Amsterdam

Zangles geven aan kinderen is ongelooflijk leuk! Kinderen, en tieners natuurlijk eveneens, zijn enthousiast, leergierig, vrij en houden van zingen. Je kunt veel maar niet alles precies zo doen als wanneer je met volwassenen zingt. Een aantal onderwerpen verdienen aandacht.

Onderwerpen die van belang zijn:
Algemeen:
Concentratieboog
Fysiek uithoudingsvermogen
Faalangst – zelfvertrouwen
Cognitieve capaciteit mbt melodische of ritmische fragmenten, toonhoogteperceptie of –identificatie

Niet-muzikale vaardigheden die in de les een rol spelen:
Discipline
Concentratie: hoe te vergroten?
Huiswerk: hoe leer je dat ze? Hoe verwoord je wat je van ze wil? Hoeveel? Wat?
Toewijding/motivatie: hoe krijg en hoe houd je ze gemotiveerd?
Volhouden
Betrokkenheid: vragen/ demonstreren/ spelvorm/ improviseren

Aanpak:
Geven van feedback aan kids: humor/ voordoen-nadoen/ aansluiting vinden bij hun belevingswereld.
Wat wil je dat ze oppikken?
Belonen: positief werkt beter dan negatief (=straffen)
Het becommentariëren van elkaar: vanaf les 1 ze leren hoe ze elkaar feed back moeten geven. Meteen zeggen: wat vond je goed? En dan: Wat kon beter?

Ouders:

Soms zijn de ouders welwillend, behulpzaam; soms zijn de ouders bevooroordeeld jegens hun kinderen (“mijn kind is ….”)Terugkoppeling naar ouders, waarbij je het kind ‘beschermt’. Weten wat je teruggeeft en hoe je dat doet

‘rapportje’

Schrift met huiswerk en complimenten, en met eigen bevindingen van de lessen die jij naleest

Beeld van de ouders – jouw beeld van het kind

Broertjes/zusjes of vriendjes/vriendinnetjes in één les:

Zorg voor onderscheidende opdrachten, waarbij je elk een eigen plek geeft. Laat ze samenspelen, of juist niet als dat niet werkt. Geef ze om beurten les ipv tegelijk. Laat ze elkaar feedback geven. Luisteropdrachten.

Lesmateriaal:
Muzikaal (ook spelenderwijs)
Niet muzikaal: tekenen, opzoeken op internet, filmpjes bekijken, musea, schilderijen, verhalen schrijven
Luistervoorbeelden geven (Suzuki), bijvoorbeeld via mp3
Oefenmateriaal op bladmuziek of ingespeeld op mp3
Theorie?

Vervelend gedrag, grenzen stellen of eisen stellen?
Afspraken maken
Regels opstellen (evt samen)
‘contractje’ opstellen met do’s and don’ts en samen ondertekenen

Opbouw van een les:
Begin: teruggrijpen op gegeven huiswerk
Warming up?
Techniek
Muziek/ interpretatie/ spel / improvisatie
Nieuw huiswerk
‘concertje’, voor ‘het lieve vaderland’ wegspelen

Opbouw van een oefensessie thuis

Andere methodes:

Suzuki, Kodaly

Talentloosheid = hopeloosheid?

Wat is talent? Wat is gebrek aan talent? Wanneer kun je spreken van een gebrek aan talent? Of kun je ook spreken van een sluimerend kind? Laatbloeiers?

Hoelang mag je een kind de kans geven te ontwaken? Kun je ‘andere wegen naar Rome’ bewandelen om muzikaliteit te laten ontstaan? Op welke leeftijd kun je resultaten verwachten?

Onderschat je eigen invloed op een kind niet

En last but not least: hoe serieuzer jij hem/haar neemt, hoe serieuzer hij/zij jouw lessen neemt.

 

Mijn instrument: de stem

Mijn instrument: de stem

Renée Harp © tbv conservatorium van amsterdam 2012
Het is gebruikelijk in vele methodes en literatuur over zang om het instrument ‘stem’ onder te verdelen in drie onderdelen:

1. Motorische
2. Vibratorische
3. Resonatorische

Hoewel iedereen het er over eens is dat goed zingen niet alleen afhankelijk is van goed stemmateriaal maar ook van hoe je dat stemmateriaal ontwikkelt en inzet, wordt dat laatste over het algemeen niet gezien als een apart te noemen onderdeel. Ik doe dat wel, omdat het zonder het vermogen het instrument te besturen erg twijfelachtig is of je ooit een echt goed (professioneel) zanger zult worden. Er valt over dat besturen net zo veel te schrijven als over de anatomie.

4. Besturing: talent

In vocaal onderwijs komen deze vier onderdelen aan bod. De volgorde waarin ze zijn gerangschikt, is ook de volgorde waarin het instrument wordt opgebouwd. De adem is essentieel voor het trillen van de stemplooien, en pas als de stemplooien goed sluiten, heeft het zin om aan resonantie te werken. Als de stem goed ‘zit’, kan er gewerkt worden aan een performance of een carrière.
In de meeste lessituaties wordt niet meer alleen aan het opbouwen van de stem gewerkt: de ‘bel canto methode’. In de periode van het Bel Canto werd eerst door middel van oefeningen in een progressie van stappen gewerkt aan de stem. Als de zanger de perfecte beheersing had over de techniek, werd hem toegestaan met een aria in het openbaar op te treden. Daar ging jaren (7, 8 jaar) overheen. Tegenwoordig kiest men veelal voor de ‘Song Approach’, waarin al dan niet met een warming up vooraf gewerkt wordt aan repertoire.Aan de hand van de moeilijkheden in dat repertoire worden oefeningen ingepast. Tijdens het onder de knie krijgen van dit repertoire komt een zanger zichzelf tegen, zijn kwaliteiten en twijfels, zijn plezier en zijn tekortkomingen. Zo zijn we dan al beland bij de besturing: hoe ga je om met je instrument? Hoe krijg je voeling met je spieren? Wat werkt voor jou wel en wat niet? Hoe houd je het vol? Hoe kun je de muziek laten klinken door middel van jouw stem? Hoe vertolk je voor publiek? Wat wil je bereiken?

Er zijn vele cursussen en lessen podiumpresentatie, faalangst, omgaan met stress etc etc waarin aan het 4e punt extra aandacht wordt besteed. Niet alleen voor zangers, maar voor musici in het algemeen. Wat zangers onderscheidt van andere musici is dat hun instrument IN hun lichaam zit, en gedeeltelijk ook van binnen klinkt. Je bent je instrument. Bovendien uit psychologische druk zich rechtstreeks in spierspanning rondom het strottenhoofd en in het zachte weefsel in de stemweg. Daarmee spreken de stemplooien anders aan en zijn de resonantieruimtes anders gewelfd: het voelt anders, het klinkt ook anders.

Ten behoeve van het inzicht en overzicht staat hieronder schematisch gerangschikt wat per onderdeel kan worden getraind.

HET INSTRUMENT: de stem

Motorisch = adem
a. Inademing: ‘schöpferische Pause’/ ontspanning
b. Uitademing: airflow (luchtstroom) /airpressure (luchtdruk) / docering uitstroom/snelheid luchtstroom (velocitiy)

Vibratorisch = het trillen van de stemplooien
a. Het sluiten (en trillen) van de stemplooien: stembron
b. Registers: 1. benaming: mode 1/borststem/dik/modaal en
mode 2/kopstem/dun/falset
2. mechaniek: Tilt: 1. ringkraakbeen (cricoid)
2. schildkraakbeen (thyroid)

Resonatorisch = stemweg/klankkast ; zangersformant
Lippen, tong, velum, kaak, larynx, neusholte, pharynx

Besturing = het vermogen ; talent
a. muzikaal inzicht
b. ‘zangersinstinct’: vocaal inzicht
c. psychologisch inzicht: incassering, zelfkennis, zelfvertrouwen
d. vertolking: dramatisch op podium of in pedagogische vorm
e. focus
f. attitude: discipline, concentratie, leerhouding, toewijding
g. carrièredrang: inzicht in sociaal en cultureel werkveld

Zingen of rondzingen..?

Zingen of rondzingen…?
De do’s en don’ts van het zingen met microfoon

Renée Harp © 2012 in reactie op vragen van leerlingen

Algemeen:

Allereerst is de microfoon geen vervanging voor een goede zangtechniek. Je kunt met een microfoon bepaalde effecten versterken, maar dan moet je ze nog wel zelf kunnen maken.

Er zijn diverse soorten microfoon: met draad, met standaard, draadloos en als head set. Niet alle mics zijn door jezelf te gebruiken om volume en kleur te regelen. Meestal wordt door een geluidstechnicus geregeld. Je kunt in een sound check vooraf aangeven hoe je stem gemixt kan worden met de band. Ook het volume wordt door hen afgeregeld. Een handmicrofoon geeft je de gelegenheid te spelen met het geluid.

Het is onmogelijk om over onversterkt boven een band uit te zingen. Versterking zorgt ervoor dat je hoorbaar bent, met behoud van alle effecten, zoals zacht en soepel zingen, in falsetto quality (met lucht) of speech (als spreken). Als je heel luid zingt, is de dichtheid van je stemgeluid anders. Het klinkt compacter, feller, dramatischer, maar ook wat dunner. Met andere woorden: je past dezelfde nuances toe als wanneer je onversterkt zingt. Misschien is het zelfs makkelijker heel zacht en fluisterend te zingen, terwijl je de zaal nog helemaal vult met je stem.

Met microfoon is de dictie anders dan wanneer je akoustisch zingt. Onversterkt zingen vergt pittige medeklinkers om de tekst te kunnen projecteren; versterkt zingen vraagt juist om minder ‘ploffende’ medeklinkers.

Tips voor het gebruik van een handmicrofoon:Oefen met de standaard, zodat je niet hannest, struikelt of de mic er niet uitkrijgt als je op het podium staat;

Vergeet niet je microfoon aan te zetten, als er een knopje op zit;

Sla het snoer een keer om je hand voor je de greep vastpakt, om te voorkomen dat je de stekker eruit trekt als je op het snoer stapt;

Friemel niet met je hand aan mic of draad;

Houd je hand of vingers niet om de kop, dat vervormt het geluid, en geeft kans op piepen of rondzingen;

Houd de microfoon recht voor je en zing er goed in;

Raak hem niet met je lippen aan, niet zo fris…;

Gebruik een plofkapje tegen het ploffen van medeklinkers, of oefen ze zo dat ze niet ploffen;

De afstand en de hoek van mond en mic beïnvloeden het volume en de klankkleur

Beweeg je in een dans of kijk je rond, neem je mic mee, anders verandert het geluid, of valt zelfs weg; je kan met je mic arm helaas niet mee gebaren, anders verdwijnt het geluid;

Houd met de stand van de mic rekening met het feit dat je voor publiek staat, en dat dat je ogen en gezicht wilt zien. Als je de mic te laag zet, kijk je omlaag;

Zet als je een standaard gebruikt, deze goed neer, zodat hij niet omvalt of heen en weer zwaait als je rondloopt.

 

Uit je leven gegrepen

Uit je leven gegrepen…

Renée Harp © 2012 in reactie op verhalen van leerlingen

Het mooie met het leren van iets nieuws is dat je in dat leerproces jezelf tegenkomt op dezelfde manier als in andere situaties. Ik ben al vierentwintig jaar serieus met zingen bezig, en zag die confrontaties in mijzelf niet meer zo scherp. Omdat mijn dochter viool ging spelen toen ze 4 jaar was, en ik gecharmeerd van de zgn Suzuki methode besloot méé te beginnen, viel ik met mijn neus in mijn boter.

Het leren viool spelen, stap voor stap, legde mijn eigen denkstructuren en geautomatiseerde reacties en oplossingen bloot. Het fascinerende was dat ik ze helemaal kon volgen, omdat ik in de loop van de jaren geleerd heb ze bij anderen te zien en hen daarbij te coachen. Het was alsof ik mijn schedel kon lichten en mee kon kijken met de hersenverbindingen.

Een van mijn leerlingen zei: “Goh, ik werk nog net zo hard als jaren geleden, toen ik nog niet zeker wist of ik de dingen die ik moest doen voor mijn werk wel kon.” Blijkbaar had ze haar onzekerheid over haar vaardigheden gecompenseerd met hard werken. En dat harde werken was meegegroeid met haar vaardigheden en ervaring, en was dus steeds harder werken geworden. Bij het zoeken naar de minimale inspanning die nodig is om te zingen, in plaats van de maximum inspanning, ontdekte ze dat haar zelfvertrouwen zo was toegenomen, dat ze het inzetten van hard werken kon herzien. Haar instinct en fysieke gevoeligheid waren enorm gegroeid inde jaren. Ze ontdekte ook dat ze hetzelfde proces doormaakte met betrekking tot haar werk.

Een ander vertelde me dat ze bij autorijden dezelfde denkwijze toepast als bij het oefenen van een lied. Ze vindt het moeilijk om vooruit te kijken, hetgeen je moet doen bij musiceren, en liefst ook in het verkeer. Je moet zien aankomen waar de zin gaat eindigen en hoe lang de zin die volgt zal zijn, zodat je genoeg adem kunt laten instromen. Je moet weten of er een sprong in de melodie aankomt, of er een voor jou lastige noot of struikelbare tekst aankomt. Je moet ook weten of je een gevaarlijke kruising nadert, of een punt waar je extra goed moet kijken vanwege je dode hoek. Ze zegt: “Ik ben zo perfectionistisch dat ik met het moment blijf bezig zijn, in plaats van het los te laten en vooruit te kijken. Daarom vind ik het moeilijk om het overzicht te hebben.” Ze blijft schaven, ook al is het moment voorbij.

Een van mijn leerlingen is zo kritisch op zichzelf, dat hij zichzelf voortdurend hardop staat te be- en veroordelen. In plaats van stap voor stap het probleem te analyseren en aan te gaan, remt hij zichzelf af door zijn energie te steken in zijn frustratie. Hij weet het wel, en herkent het ook. “Dat gebeurt me ook in conflicten. Ik raak overspoeld door mijn emoties, en ga daar dan tegen vechten in plaats van tegen het probleem.”

Mijn achilleshiel is dat ik verdwaal. Ooit heb ik schilderles gehad, en mijn stilleven was in de verste verte niet herkenbaar naar het origineel. Het concept was met mij op de loop gegaan, de kleuren waren anders, de vorm was nóg spannender. Zo is het ook met de muziek. Ik ga erin, en in de werelden die voor me opengaan, raak ik aan het dwalen. Daardoor maak ik fouten, vergis me in de tekst of in de wendingen en herhalingen. Ik geniet erg, maar vooral in mijn eigen binnenwereld.

Tja… leren zingen is net als leren leven…